Hoe bepalen we de zonneschijnduur
Vroeger werd de zon gemeten met een zogenaamde Campbell-Stokes zonneschijnmeter. Het instrument bestaat uit een glazen bol die als brandglas werkt. Achter de bol was een papieren strook gespannen met een indeling in uren. De "bewegende" zon brandde in die papierstrook een brandspoor. Zodra er wolken voor de zon kwamen werd dat spoor onderbroken. Uit de totale lengte van het brandspoor kon de duur van de zon worden ingeschat.
Tegenwoordig wordt die informatie afgeleid uit de de totale hoeveelheid straling, de zogenoemde globale straling.
Om de globale straling te meten wordt een pyranometer gebruikt, waarmee langs elektronische weg door middel van sensoren wordt gemeten. De pyranometer meet de globale straling in Joules per vierkante meter. Hieruit wordt via een formule de duur van de zonneschijn berekend.
Volgens de World Meteorological Organisation is er bij een onbewolkte lucht is
er boven de 120 W/m² sprake van zonneschijn. Alle tijd met een hogere waarde
telt dan mee voor het aantal zonuren.
Bij een bewolkte lucht en een hoge zonnestand ligt deze grens hoger. Zonder dat
de zon zichtbaar is kan er veel straling door de bewolking heen komen.